Le mystère de 'Malheur me bat'
2015 | Sony Music | Deutsche Harmonia Mundi
CD info
Eerst de pure feiten: Malheur me bat is een driedelig rondeau dat bewaard is gebleven in meer dan tien bronnen uit de jaren tussen 1475 en 1530. Het is het bekendste voorbeeld van een werk in de frygische modus, de derde van de acht kerkelijke modi, de authentieke modus op E. De meest opvallende kenmerken zijn het typische halve tooninterval van E naar F dat vaak zelfs in slotcadensen wordt gebruikt; de afwezigheid van akkoorden op de vijfde graad van de toonladder, B, omdat dit een tritonus van B naar F zou opleveren, de beroemde diabolus in musica; en de modus heeft uitsluitend een emotioneel karakter, een karakter dat door Heinrich Glarean in 1547 als religieus werd omschreven omdat het de emotie van klaagzangen opwekt, terwijl Gioseffo Zarlino, schrijvend in 1558, beweerde dat het de luisteraars een droevig gevoel geeft. Andere componisten en theoretici beweerden hetzelfde. Tot zover weinig spectaculair. Maar het mysterie begint al met het feit dat in de overgeleverde bronnen dit specifieke werk aan meer dan één componist wordt toegeschreven. Sommige manuscripten laten de zaak onopgelost en geven geen enkele naam, terwijl andere de componist afwisselend Malcort, Martini en Ockeghem noemen. In het geval van de tekst is de verwarring nog groter, want alleen de eerste drie woorden - Malheur me bat - komen voor als incipit aan het begin van de superius, terwijl de bronnen in het algemeen twijfel laten bestaan over deze kwestie; sommige bevatten dit incipit helemaal niet. Over de inhoud van het rondeau is dus in wezen niets bekend. Cruciaal is dat de oudste overgeleverde bron, die dateert van rond 1475, niet Malheur me bat als incipit heeft, maar Dieu d'amors. Tijdens ons onderzoek hebben we geen enkel lied of gedicht gevonden dat met een van deze incipits begint. Kortom, de rondeau heeft zijn geheim bewaard. Nog belangrijker is echter dat het rondeau verborgen zit in werken van andere componisten die de superius Malheur me bat: een mysterie- of tenorpartij of beide als cantus firmus in hun eigen muziek hebben bewerkt. Deze metamorfoses geven aan dat Malheur me bat in zijn eigen tijd zeer bekend moet zijn geweest. Wat de oorspronkelijke woorden betreft, hebben wij besloten zowel Malheur me bat als Dieu d'amours in ons programma op te nemen. Beide dateren uit dezelfde periode en beide beginnen met woorden die heel dicht bij de oorspronkelijke incipits staan, zodat ze qua vorm en inhoud wellicht hetzelfde idee uitdrukken. En toch zal ook hier geen enkel onderzoek ooit duidelijkheid brengen. Dit album wil het corpus delicti identificeren in termen van zijn volledige tekst en wat ik alleen maar de vlucht van de superius en de tenor kan noemen, die beide hun toevlucht hebben gevonden in deze metamorfoses.
Paul Van Nevel
Tracks
Anonymous (Bologna, ca. 1480) : O Dieu d'amours et qu'as tu fait (à 1, 2 & 3)
Alexander Agricola (1446-1506) : Missa Malheur me bat: Sanctus (à 2, 3 & 4)
Abertijne Malcort, Codex Casanatense (ca. 1483) : Malheur me bat / contrafact: De malle heure fus-je oncques nee (à 2 & 3)
Jacob Obrecht (1457/58-1505) : Missa Malheur me bat: Sanctus (à 4)
Anonymous (Bologna Q18, 1502-1506) : Malheur me bat / contrafact: De malle heure fus-je oncques nee (à 3)
Alexander Agricola : Missa Malheur me bat: Agnus Dei
Johannes Ockeghem (ca.1410-1497) : Malheur me bat / contrafact: O Dieu d'amours
Antonio de Cabezon (1510-1566) : Tiento de cuarto tono sobre Malheur me bat
Josquin Desprez (ca.1450-1521) : Missa Malheur me bat: Agnus Dei I à 4
Josquin Desprez : Missa Malheur me bat: Agnus Dei II à 2
Josquin Desprez : Missa Malheur me bat: Agnus Dei III à 4
Josquin Desprez : Missa Malheur me bat: Agnus Dei III à 5
Josquin Desprez : Missa Malheur me bat: Agnus Dei III à 6